Abbé Prévost. Manon Lescaut en de chevalier Desgrieux. Wageningen: Veen, 1976 (vert. J.A. Sandfort)

Daarnaast had ik hoop met Engelsen in aanraking te komen, die evenals wij in dit gedeelte van de nieuwe wereld nederzettingen hebben. Maar de grote afstand schrikte mij af. Wij moesten om hun kolonies te bereiken, onvruchtbare vlakten oversteken van verscheidene dagreizen breedte, en bergen, zo hoog en steil, dat zelfs geoefende en geharde mannen er veel moeite mee gehad zouden hebben. Toch hoopte ik dat wij van die twee hulpbronnen partij zouden kunnen trekken: van de wilden, om ons de weg te wijzen; en van de Engelsen, om ons in hun woonsteden op te nemen.
Wij liepen zolang als Manon het vol kon houden, dat wil zeggen, ongeveer drie kilometer, want deze onvergelijkelijke vriendin weigerde standvastig eerder stil te blijven staan.
Eindelijk, uitgeput van moeheid, bekende zij mij dat het haar onmogelijk was verder te gaan. Het was toen al nacht; wij gingen midden op een uitgestrekte vlakte zitten, zonder een boom te hebben kunnen vinden om ons dekking te geven.
Haar eerste zorg was het verband van mijn wond te verversen, dat zij zelf voor ons vertrek had aangelegd. Ik verzette mij hier vergeefs tegen; ik zou haar helemaal in de put hebben gebracht, als ik haar de voldoening had geweigerd dit liefdewerk te verrichten en mij buiten gevaar te weten, alvorens aan zichzelf te denken. Zwijgend en met schaamte liet ik haar mijn wond verbinden.
Toen zij haar tederheid had botgevierd, ontdeed ik mij van al mijn kleren om haar de grond minder hard te doen vinden door ze onder haar uit te spreiden. Tegen wil en dank moest zij toestaan dat ik mijn uiterste best deed om haar een zo goed mogelijke nachtrust te verzekeren. Haar handen warmde ik met mijn brandende kussen en ik bracht de hele nacht door met bij haar te waken en de hemel te bidden dat haar slaap zacht en rustig mocht wezen. O, God! Wat was mijn smeken vurig en oprecht, en op welke wrede gronden hadt gij besloten ze niet te verhoren.
Sta mij toe u in weinig woorden de rest van mijn droevige verhaal te vertellen. Het is een verhaal dat zijns gelijke nooit had. Mijn hele leven zal ik erom blijven treuren. Maar hoewel ik er voortdurend aan denken moet, valt het mij vrijwel onmogelijk erover te spreken.
Een deel van de nacht hadden wij rustig doorgebracht. Ik meende dat mijn lieve vriendin was ingeslapen, en ik durfde haast geen adem te halen, uit vrees haar slaap te verstoren.
Ik bemerkte bij het eerste gloren van de dageraad, toen ik haar handen aanraakte, dat die koud waren en beefden. Ik drukte ze tegen mijn borst om ze te verwarmen. Zij merkte die beweging, en een poging doende om de mijne te grijpen, zei zij met zwakke stem dat zij geloofde het niet lang meer te zullen maken.                                                
Ik hield deze woorden in het eerst slechts voor de gewone taal van de wanhoop, en ik trachtte haar met tedere woorden moed in te spreken. Maar haar veelvuldige zuchten, haar zwijgen op mijn vragen, het knellen van haar handen, die de mijne maar steeds bleven vasthouden, deden mij begrijpen dat het einde van haar lijden nabij was.                                                
Verlang niet van mij dat ik u beschrijf wat er toen in mij omging, of dat ik u haar laatste woorden vermeld. Zij gaf de geest en haar laatste ademtocht was nog een uiting van liefde voor mij. Dat is alles wat ik u over deze afschuwelijke gebeurtenissen kan zeggen.
Mijn ziel volgde de hare niet. De hemel achtte mij ongetwijfeld nog niet streng genoeg gestraft; hij heeft gewild dat ik sindsdien een kwijnend en ellendig bestaan lijd. Ik wens het nooit meer gelukkig te krijgen.        
Meer dan vierentwintig uur lang bleef ik met mijn mond tegen Manons gelaat en handen gedrukt liggen. Ik wilde daar sterven. Maar bij het begin van de tweede dag bedacht ik dat haar lijk na mijn dood een prooi van de wilde beesten zou worden. Ik besloot daarom haar te begraven en op haar graf de dood af te wachten. Ik was, door de verzwakking die het vasten en de smart teweeg hadden gebracht, mijn einde al zo nabij, dat ik moeite had om me overeind te houden. Ik was genoodzaakt mijn toevlucht te nemen tot de geestrijke dranken die ik had meegebracht; zij hergaven mij voldoende kracht om de treurige taak te volvoeren. De grond, die enkel uit zand bestond, was gemakkelijk om te werken.

shape
shape
shape
shape
shape
shape
shape
shape
shape
shape
shape
shape
shape
Tekstfragment. Nederlandse en Franse oorspronkelijke tekst
College. Bart Keunen legt uit en leest voor
Operafragment. Puccini: Manon Lescaut.
samenvatting. audible. stills. and more