"Een stad als Londen waar men urenlang kan ronddwalen, zonder ook maar aan het begin van het einde te komen, zonder het geringste teken te zien waaruit de nabijheid van het platteland zou blijken, is toch iets bijzonders. Deze kolossale centralisatie, deze opeenhoping van twee-en-een-half miljoen mensen op één punt heeft de kracht van dit aantal personen verhonderdvoudigd; zij heeft Londen tot de commerciële hoofdstad van de wereld verheven, de reusachtige dokken geschapen en de duizenden schepen bijeengebracht, die voortdurend de Theems overdekken."
"Het straatgewoel heeft al iets stuitends, iets waartegen de menselijke natuur in opstand komt. Deze honderdduizenden van alle klassen en van alle standen, die elkaar in de straten, voorbij ijlen - zijn ze niet allen mensen met dezelfde eigenschappen en bekwaamheden en met hetzelfde belang ervoor om gelukkig te worden? En moeten zij dan per slot van rekening niet allen hun geluk langs dezelfde weg en met dezelfde middelen verwerven? Niettemin hollen zij elkaar voorbij alsof zij helemaal niets gemeen, helemaal niets met elkaar te maken zouden hebben."
"De brutale onverschilligheid en het door ieder afzonderlijk gevoelloos najagen van zijn particuliere belang, treden des te stuitender en kwetsender aan het licht, hoe meer deze enkelingen op de kleine ruimte zijn samengedrongen. En hoewel wij ook weten dat dit isolement van de enkeling, deze bekrompen zelfzucht overal het grondbeginsel van onze huidige maatschappij is, treedt dit toch nergens zo schaamteloos onverhuld, zo zelfbewust te voorschijn als juist hier in het gewoel van de grote stad. Het uiteenvallen van de mensheid in monaden die elk een apart levensprincipe en een apart doel hebben, de wereld van het atoom, is hier ten top gedreven."
(Friedrich Engels, De toestand van de arbeidersklasse in Engeland / 1844)